Een woningbouwcorporatie vraagt in 2000 een vergunning voor tijdelijke verhuur aan bij de dienst Wonen Amsterdam voor een woning in verband met “vernieuwbouw”. Hieronder wordt verstaan de modernisering of verbetering van de woning die niet tijdens bewoning kan worden uitgevoerd. De vergunning wordt voor twee jaar verstrekt en de woning wordt tijdelijk verhuurd aan verzoekster.
In 2002 wordt de vergunning desgevraagd met een jaar verlengd. In 2003 moet verzoekster de woning na afloop van de tijdelijke verhuur verlaten. Zij stelt dat vernieuwbouw helemaal niet noodzakelijk is omdat de woning in uitstekende staat verkeert. Zij benadert de dienst Wonen en een inspectie door een buitendienstmedewerker bevestigt dat de woning in goede staat verkeert.
De dienst laat weten dat er op het moment van de aanvraag geen controle is uitgevoerd of vernieuwbouw noodzakelijk was. Hiervoor bestond geen aanleiding. Wel zal de dienst zijn werkwijze aanpassen. Zo zal er vaker (steekproefsgewijs) gecontroleerd worden. Tevens zullen plannen voor vernieuwbouw beter onderbouwd moeten worden. De werkinstructies worden door de dienst Wonen aangepast.