Een Amsterdammer heeft sinds 2014 een parkeervergunning. Hoewel het besluit naar zijn eigen adres is gestuurd worden de rekeningen voor de vergunning telkens aan de ondergelegen verdieping geadresseerd. Als de man op 12 mei een nieuw kenteken op zijn vergunning wil laten plaatsen, komt hij er achter dat zijn parkeervergunning met vanaf 3 april is beëindigd. De man blijkt een rekening van half maart en een herinnering niet te hebben ontvangen. Er volgt een mailwisseling met Parkeren waarin de man stelt dat hij de dupe is van een administratieve fout. Parkeren is echter van mening dat het de verantwoordelijkheid van de vergunninghouder is dat de rekeningen naar het juiste adres worden gestuurd. De man heeft niet eerder kunnen reageren omdat hij vanaf eind maart tot begin mei in het buitenland was, in verband met de geboorte van zijn dochter. Parkeren adviseert hem om een nieuwe aanvraag voor een parkeervergunning te doen en vervolgens bezwaar te maken tegen de plaatsing op de wachtlijst. Op 14 mei vraagt de man Parkeren per mail om de parkeervergunning te herstellen. In de mail legt hij uit waarom hij zo laat gereageerd heeft. Op 20 mei antwoordt Parkeren dat de man zelf verantwoordelijk is voor de juiste adresgevens en dat hij een nieuwe vergunning aan moet vragen en daarna bezwaar te maken tegen de plaatsing op de wachtlijst. Volgens de ombudsman zou het beter zijn geweest als Parkeren hem had geadviseerd om bezwaar te maken tegen de beëindiging van de vergunning. Als de ombudsman contact met de man opneemt, blijkt gelukkig dat de vergunning inmiddelsl door de gemeente is hersteld.