Rapporten en zaakverslagen
Geen kwijtschelding vanwege gespaard studiegeld
21-12-2016
Een studente ontving tot augustus 2015 studiefinanciering. Daarnaast had zij inkomsten uit werk tot 1 december 2015. In oktober 2015 vraagt zij kwijtschelding aan voor gemeentelijke belastingen en heffingen. Maar dit verzoek wordt afgewezen omdat ze teveel eigen vermogen heeft. De vrouw heeft bijna € 10.000,- gespaard om een tijd niet te hoeven werken en zich volledig op haar studie te kunnen richten. Het lijkt veel geld maar het is bedoeld om een groot aantal maanden van weinig geld rond te kunnen komen. Om die reden vindt zij dat zij voor kwijtschelding in aanmerking zou moeten komen. De vrouw gaat in beroep maar dit wordt ongegrond verklaard. Belastingen stelt zich op het standpunt dat de vrouw voldoende spaargeld heeft om de aanslag te kunnen betalen. De vrouw kan zich daar niet in vinden en legt de zaak aan de ombudsman voor. De ombudsman informeert bij Belastingen. Belastingen constateert dat de tekst in de uitspraak op beroep onjuist geformuleerd is. Dit is heel ongelukkig en maakt de toch al ingewikkelde uitspraakbrief nog moeilijker leesbaar en onbegrijpelijk voor de betrokkenen. Belastingen heeft dit aangepast. Verder laat Belastingen weten dat voor 1 januari 2015 in de praktijk voor studenten een verhoogde vermogensgrens werd gehanteerd. Daarmee werden studenten gecompenseerd voor de studieschuld die zij opbouwden. Dit was echter niet conform de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 en de Leidraad. In het kader van het verbeterprogramma van Belastingen zijn de punten van de uitvoeringspraktijk die afweken van de Uitvoeringsregeling in overeenstemming gebracht met de wet- en regelgeving. Sinds die tijd wordt het vermogen van studenten niet anders beoordeeld dat die van andere particulieren. Enig vermogen staat kwijtschelding in principe in de weg. Voorheen werd het vermogen gesaldeerd met de studieschuld. Omdat dit een onjuiste interpretatie van de Uitvoeringsregeling was gebeurt dit vanaf dit schooljaar niet meer. De juiste interpretatie is dat Belastingen alleen vermogen van studenten kan vrijstellen dat geheel is opgebouwd uit een studielening. Deze lening, verstrekt in het kader van de WSF, mag niet als vermogen worden aangemerkt. Alleen als aantoonbaar is dat een spaartegoed volledig is ontstaan door het opsparen van de studielening kan dit vrijgesteld worden. Dit geldt alleen als er geen sprake is van andere inkomsten, waaruit het vermogen opgebouwd zou kunnen zijn. Wanneer er ook inkomsten uit werk zijn, dan gaat het voorgaande dus niet op. In het geval van deze studente had Belastingen geen reden om aan te nemen dat het vermogen volledig opgebouwd is uit haar studielening. Zij had namelijk ook inkomsten uit werk. Als zij kan aantonen dat het spaartegoed volledig is opgebouwd uit deze studielening en zij in die hele periode geen overige inkomsten had, is Belastingen bereid de aanvraag te herzien. De ombudsman informeert de vrouw over het standpunt van Belastingen en de mogelijkheid om herziening aan te vragen. Omdat hij verder geen mogelijkheid voor verder onderzoek ziet sluit hij het dossier.