Een vrouw vraagt in mei 2009 een ligplaats- en een vervangingsvergunning aan voor een woonboot. De dienst Binnenwaterbeheer Amsterdam (BBA) behandelt haar aanvragen in opdracht van stadsdeel Noord. Per vergunning zou de aanvraagprocedure maximaal 12 weken mogen duren. Na negen maanden krijgt de vrouw een ligplaatsvergunning van BBA. Daarna behandelt het stadsdeel de vervangingsvergunning. Dit gebeurt ook niet binnen de wettelijke termijn. Beide instanties laten het dossier keer op keer liggen. De ombudsman vraagt BBA en het stadsdeel de klacht in behandeling te nemen en te beslissen op de nog lopende aanvraag. Hierop biedt BBA schriftelijk excuses aan. Het stadsdeel verleent de vergunning half september 2010. Een jaar en vier maanden na haar aanvraag beschikt de vrouw over beide vergunningen. Het stadsdeel handelt de klacht niet af en houdt de ombudsman niet op de hoogte. Later blijkt dat het stadsdeel de vrouw in september wel een excuusbrief heeft gestuurd. Dat zowel BBA als het stadsdeel de vrouw lang in het ongewisse hebben gelaten, acht de ombudsman onbehoorlijk. Verder oordeelt de ombudsman dat het stadsdeel de vrouw in haar procedurele mogelijkheden beperkt heeft, door geen klachtbehandeling conform de Algemene wet bestuursrecht te laten plaatsvinden.